Caracals hebben een reputatie als springers, waarbij ze vogels tot enkele meters hoog uit de lucht slaan. Toch zijn zij vooral 's nachts actief en maken zoogdieren meer dan de helft uit van zijn voedsel in heel zijn verspreidings gebied. Hoewel de pluim van stijve haren op de oren, direct een associatie met lynxen op roept zijn ze dichter verwant met de Afrikaanse goudkat of de serval, terwijl ze soms woestijn lynx genoemd worden.
De caracal is een middelgrote kat, met gewichten voor mannetjes tot 20 kg. Vrouwtjes blijven kleiner en blijven rond of onder de 13 kg. Met een lichaamslengte variërend tussen 62 tot 91 cm. De schouderhoogte is van 40 tot 50 cm hoog. De staart is kort met 18 - 34 cm. De vachtkleur is bruin tot rood, met individuele variatie. Hoewel zeldzaam, komen melanistische caracals voor. De onderzijde is wit met kleine vlekken. De kop heeft donkere markeringen rond de snorharen, boven de wenkbrauwen en midden over de kop tussen de oren. De achterzijde van de oren is zwart met zwarte pluimen. De poten zijn relatief lang en de achterpoten zelfs extreem lang. Langer dan de voorpoten en krachtig gespierd. (Kingdon, 2004; Sunquist and Sunquist, 2002)
De caracal kent een ruime verspreiding. Bijna geheel Afrika, en het zuidwesten tot in centraal Azië. De populatie in Noord-Afrika is afnemend. In Afrika wordt hun voorkomen gelimiteerd door de Sahara en de regenwoud gordel rond de evenaar. In Afrika bereiken ze hogere dichtheden dan in Azië. Hun oorspronkelijke verspreiding komt opvallend overeen met die van het jachtluipaard en het voorkomen van diverse woestijn gazellen. (Breitenmoser, et al., 2008; Sunquist and Sunquist, 2002)
In Noord-Afrika kwam de caracal voor in Marocco, Algerije, Tunesië, Libië en Egypte. Hier is hij overal zeldzaam maar mogelijk nog wel over een groot gebied verspreid aanwezig. Inmiddels in Libië uitgestorven, en enkel nog in het uiterste oosten van Egypte. Zijn nachtelijke levenswijze en zijn voorkomen in lage dichtheden, gecombineerd met grote territoria maakt hem niet makkelijk zichtbaar. Voor een overzicht van historische gegevens klik hier. Een update van recent voorkomen en zijn verspreiding is dringend gewenst. Ondersteuning van waarnemingen met behulp van moderne technieken moet zijn huidige status met zekerheid kunnen bevestigen. Hier ziet het NABCS voor zichzelf in samenwerking met lokale medewerkers een eerste, belangrijke taak.
Caracals bezetten een grote variatie aan habitats. Een kenmerk is wel de aanwezigheid van voldoende dekking. Deze kan geboden worden door bosschages, dicht struikgewas, hoog gras of een stenig landschap. Zijn habitat dient schuilplaatsen te herbergen als holle bomen, ruimte onder rotsblokken of dichte vegetatie om de dag rustend door te brengen, en voldoende dekking te leveren om zijn prooien binnen het bereik van enkele sprongen te brengen. Ze zijn aangetroffen in gebergten tot hoogte van 3000 meter (Ethiopië) en lijken een wat droger omgeving te prefereren dan bijvoorbeeld de serval. Al worden de echte woestijnen niet bewoond. Ook in de tropische wouden rond de evenaar is hij niet vertegenwoordigd. In Azië wordt hij vaker in bossen aangetroffen dan in Afrika. De mediterrane zone is daarop mogelijk een uitzondering met zijn dennenbossen en ceder wouden in het Atlas gebergte. (Breitenmoser, et al., 2008; Sunquist and Sunquist, 2002)
Huisdieren als geiten en schapen vallen qua grootte in de prooidier range en worden dan ook wel eens bejaagd, wat tot conflicten met veehouders lijdt. Toch is dat bij voldoende voedselaanbod zelden een probleem. In het geval dat een caracal huisdieren in een omheining treft, kan er meer gedood worden dan benut. Dit heeft te maken met de onnatuurlijke situatie waaruit de dieren niet kunnen wegvluchten. De caracal vormt een uitzondering op een algemene regel voor katten, die normaal prooien omleggen van maximaal hun eigen gewicht. Caracals kunnen prooien tot tweemaal hun eigen gewicht de baas. Caracals ziijn weliswaar minder gespecialiseerd in luisteren dan de serval, toch kunnen ook zij prooidieren op gehoor vinden. De precieze plaatsbepaling gebeurt door een combinatie van horen en zien. Prooien worden bij voorkeur tot op korte afstand beslopen om dan met enkele sprongen te bereiken. Kleine prooien worden gedood door de sprong of met een enkele beet. Grote prooien worden in de hals gebeten en vast gehouden om zodanig de ademhaling te blokkeren. Restanten van prooien worden zonder concurrenten onder takken verborgen om later nogmaals te benutten. Caracals hebben niet zoals luipaarden de gewoonte om voedsel overschotten in bomen op te slaan. (Grzimek, et al., 2003; Sunquist and Sunquist, 2002)
Caracals zijn overwegend nachtdieren die in een ongestoorde omgeving ook overdag wel waargenomen worden. Zij leven solitair buiten de voortplantingstijd. Een vrouwtje leeft wel een periode met haar jongen samen. Beide geslachten hebben een eigen territorium. Voor hun grootte, maken zij opvallend ruime territoriale aanspraken. Mannetjes hebben territoria van 31 tot 65 km² en vrouwtjes van 4 tot 31 km². In Azië zijn de territoria met een factor 3 à 4, wezenlijk groter. Afwijkend ten opzichte van andere soorten is het feit dat mannelijke territoria soms overlap met meerdere mannen kan vertonen, terwijl vrouwtjes geen enkele overlap in hun territorium dulden. (Vaker zie je dat vrouwtjes geen overlap vertonen met vrouwtjes, maar wel met mannetjes, en mannen niet met andere mannen) Waarbij bedacht kan worden dat overlap in de ruimte, nog steeds kan betekenen dat dieren in de tijd gescheiden leven.
Vrouwtjes communiceren hun vruchtbaarheid door geurstoffen (feromonen) in hun urine om mannetjes aan te trekken. Vrouwtjes kunnen gedurende het hele jaar vruchtbaar worden, voornamelijk beïnvloed door haar voedingstoestand. Maar ze krijgen slechts één worp per jaar.
Meerdere mannen kunnen zich aandienen, waaruit het vrouwtje een keuze maakt. Groter en oudere mannen genieten de voorkeur boven klein en jong. Hoewel vrouwtjes doorgaans met meerdere mannetjes paren, kan een partner in deze periode enkele dagen met een vrouwtje samen optrekken. Haar vruchtbare periode duurt ongeveer een week. De draagtijd neemt 68 tot 81 dagen, gevolgd door een worp in het wild van niet meer dan drie jongen. In gevangenschap tot 6. (Bernard and Stuart, 1987; Breitenmoser, et al. 2008; Grzimek, et al., 2003; Sunquist and Sunquist, 2002)
Caracals werpen hun jongen op een beschutte plaats. Een holle boom, rotsspleet of spelonk of een verlaten hol van een aardvarken, stekelvarken e.d. De eerste maand is het vrouwtje bijna voortdurend samen met haar jongen, mannetjes spelen na de bevruchting geen enkele rol meer. Na deze periode begint zij haar jongen regelmatig te verplaatsen. Dat is ook de tijd dat de jongen beginnen te spelen en vast voedsel opnemen. Het vrouwtje verzorgt de jongen tot een leeftijd van ca. 15 weken. Maar echt onafhankelijk zijn de jongen pas op een leeftijd van 5 - 6 maanden. (Bernard and Stuart, 1987; Sunquist and Sunquist, 2002) Gegevens uit het wild betreffende de totale levensverwachting ontbreken. In gevangenschap kunnen zij een leeftijd bereiken van 20 jaar. In het wild is dat dikwijls veel minder, tot misschien de helft.
Caracals vijanden zijn tevens voedsel concurrenten. Grotere predatoren worden ontweken door zich te verstoppen of in bomen te klimmen. (Leeuwen, hyena's). Bij het luipaard werkt deze tactiek niet. In Noord-Afrika kent de caracal buiten de mens(stroperij, verkeer) en zijn honden nauwelijks vijanden. Loslopende of verwilderde honden vormen wel een bedreiging. De Smet, 1988; Sunquist and Sunquist, 2002)
Caracals zijn wel getraind om mee te jagen (India en Iran) In Afrika worden zij wel gegeten. Voordelig voor de caracal is het feit dat zijn pels niet erg gewild is. In het geval dat caracals zich vergrijpen aan huisdieren als pluimvee, geiten of schapen worden zij radicaal vervolgd. Vaak slagen caracals na een uitroeiing campagne er in om een gebied weer te kolonialiseren. Zolang zij zich voeden met wild, zal dat niet tot problemen lijden.
De IUCN rode lijsten, vermelden de caracal in de categorie niet bedreigd. CITES, vermeld de soort voor Azië in appendix I, Afrika appendix II Dat betekent dat de soort in Azië niet commercieel verhandeld mag worden, maar wel voor wetenschappelijke doelen. Voor Afrika betekent dit dat de soort enkel met vergunningen, verhandelbaar is. Deze vergunningen moeten zorgen dat de soort hiervan geen nadelige invloed ondervind.
De soort komt nog verspreid en in lage dichtheden voor. Recentelijk nog een verkeersslachtoffer bij Sidi bel abbes, omgerving Tlemcin in Noord West Algerije. Hij is overal zeldzaam en mogelijk afnemend. Maar het is moeilijk betrouwbare waarnemingen te verzamelen. Ook hier geldt dat met de toepassing van moderne technieken, meer en betrouwbare waarnemingen gedaan kunnen worden. Training en enthousiasmering per land van lokaal goed ingevoerde mensen zal cruciaal zijn voor een succesvolle inventarisatie. Dit moet de basis informatie leveren voor aanvullende maatregelen om de soort voor Noord-Afrika te behouden. Het NABCS verzorgt trainingen en wil een coördinerende functie vervullen zolang dit niet ter plaatse goed georganiseerd is. Echter altijd met de bedoeling eigen draagvlak ter plaatse te ontwikkelen.